100 Most Common Adjectives in Dutch

A list of the 100 most commonly used adjectives in Dutch with their English translations and examples.

58 words in this list

de (duh) → the

🗣️ De auto is rood. (The car is red.)

groot (khrote) → big, large

🗣️ De olifant is groot. (The elephant is big.)

lekker (leh-kuhr) → tasty, delicious

🗣️ De taart is lekker. (The cake is tasty.)

goedkoop (khoot-koop) → cheap

🗣️ De kleding is goedkoop. (The clothing is cheap.)

ver (vair) → far

🗣️ De berg is ver weg. (The mountain is far away.)

dichtbij (dicht-bay) → close, nearby

🗣️ Het restaurant is dichtbij. (The restaurant is nearby.)

licht (lihgt) → light

🗣️ De veer is licht. (The feather is light.)

droog (drohg) → dry

🗣️ De handdoek is droog. (The towel is dry.)

vol (vohl) → full

🗣️ De tas is vol. (The bag is full.)

lelijk (lay-likh) → ugly

🗣️ De trui is lelijk. (The sweater is ugly.)

boos (bohs) → angry

🗣️ Ze is boos op hem. (She is angry with him.)

gemakkelijk (mah-kuh-lik) → easy

🗣️ De opdracht is makkelijk. (The task is easy.)

duur (dyoor) → expensive

🗣️ De auto is duur. (The car is expensive.)

langzaam (lahng-zaahm) → slow

🗣️ De slak is langzaam. (The snail is slow.)

mooi (moh-i) → beautiful

🗣️ De bloemen zijn mooi. (The flowers are beautiful.)

makkelijk (mah-kuh-lik) → easy

🗣️ De opdracht is makkelijk. (The task is easy.)

moe (moo) → tired

🗣️ Ik ben moe. (I am tired.)

warm (wahrm) → warm

🗣️ De thee is warm. (The tea is warm.)

hoog (hohkh) → high, tall

🗣️ De boom is hoog. (The tree is tall.)

dun (dun) → thin

🗣️ Het papier is dun. (The paper is thin.)

leeg (laykh) → empty

🗣️ De fles is leeg. (The bottle is empty.)

smal (smahl) → narrow

🗣️ De gang is smal. (The hallway is narrow.)

duur (dyoor) → expensive

🗣️ De ring is duur. (The ring is expensive.)

moe (moo) → tired

🗣️ Ik ben moe. (I am tired.)

verdrietig (vuhr-dree-tikh) → sad

🗣️ Hij is verdrietig. (He is sad.)

saai (sah-ai) → boring

🗣️ De les is saai. (The lesson is boring.)

ver (vair) → far

🗣️ De berg is ver weg. (The mountain is far away.)

jong (yong) → young

🗣️ De baby is jong. (The baby is young.)

snel (snell) → fast

🗣️ De trein is snel. (The train is fast.)

nat (naht) → wet

🗣️ Mijn kleren zijn nat. (My clothes are wet.)

hard (hahrd) → hard

🗣️ Het ijs is hard. (The ice is hard.)

dik (dik) → thick

🗣️ De trui is dik. (The sweater isthick.)

laag (lahkh) → low, short

🗣️ De tafel is laag. (The table is low.)

oud (owt) → old

🗣️ De boeken zijn oud. (The books are old.)

licht (lihgt) → light

🗣️ De veer is licht. (The feather is light.)

vrolijk (vroh-likh) → happy

🗣️ Ik ben vrolijk. (I am happy.)

grappig (grahp-pikh) → funny

🗣️ De film is grappig. (The movie is funny.)

het (hut) → the

🗣️ Het huis is groot. (The house is big.)

een (uhn) → a/an

🗣️ Ik heb een hond. (I have a dog.)

oud (owt) → old

🗣️ Mijn oma is oud. (My grandma is old.)

zwaar (zwaar) → heavy

🗣️ De koffer is zwaar. (The suitcase is heavy.)

vroeg (vrohkh) → early

🗣️ Ik sta vroeg op. (I wake up early.)

zacht (zaht) → soft

🗣️ Het kussen is zacht. (The pillow is soft.)

nieuw (nyoo) → new

🗣️ De auto is nieuw. (The car is new.)

mooi (moh-i) → beautiful

🗣️ Het schilderij is mooi. (The painting is beautiful.)

goedkoop (khoot-koop) → cheap

🗣️ De schoenen zijn goedkoop. (The shoes are cheap.)

interessant (in-tuh-rehs-sahnt) → interesting

🗣️ Het boek is interessant. (The book is interesting.)

dichtbij (dicht-bay) → close, nearby

🗣️ Het restaurant is dichtbij. (The restaurant is nearby.)

goed (khoot) → good

🗣️ Hij is een goede vriend. (He is a good friend.)

klein (kline) → small

🗣️ Het huis is klein. (The house is small.)

moeilijk (moh-luhk) → difficult

🗣️ Wiskunde is moeilijk. (Mathematics is difficult.)

laat (laht) → late

🗣️ Ik ben laat. (I am late.)

koud (kowt) → cold

🗣️ Het is koud buiten. (It is cold outside.)

breed (brayt) → wide

🗣️ De weg is breed. (The road is wide.)

jong (yong) → young

🗣️ De kinderen zijn jong. (The children are young.)

zwaar (zwaar) → heavy

🗣️ De koffer is zwaar. (The suitcase is heavy.)

bang (bahng) → afraid

🗣️ Ik ben bang voor spinnen. (I am afraid of spiders.)

moeilijk (moo-uh-likh) → difficult

🗣️ De opdracht is moeilijk. (The task is difficult.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.

Thanks for visiting and have the bestest day! 👋