Clothes and Accessories in Dutch

A list of the 30 most common words and phrases related to clothes and accessories in Dutch with English translations and examples.

33 words in this list

synthetisch (sin-THET-ish) → synthetic

🗣️ Deze jas is van synthetisch materiaal. (This coat is made of synthetic material.)

modieus (moh-DEE-uhs) → fashionable

🗣️ Deze jurk is erg modieus. (This dress is very fashionable.)

ouderwets (OW-duhr-wets) → old-fashioned

🗣️ Deze hoed is een beetje ouderwets. (This hat is a bit old-fashioned.)

trui (troy) → sweater

🗣️ Ik hou van mijn nieuwe trui. (I love my new sweater.)

jurk (yurk) → dress

🗣️ Ik draag graag jurken in de zomer. (I like to wear dresses in the summer.)

knopen (KNOH-pen) → to button

🗣️ Ik moet mijn jas nog knopen. (I still need to button up my coat.)

wol (wohl) → wool

🗣️ Deze sjaal is gemaakt van wol. (This scarf is made of wool.)

schoenen (SKOH-nen) → shoes

🗣️ Mijn schoenen zijn versleten. (My shoes are worn out.)

stropdas (STROHP-das) → tie

🗣️ Mijn vader draagt altijd een stropdas naar zijn werk. (My father always wears a tie to work.)

drogen (DROH-gen) → to dry

🗣️ Ik hang mijn kleren op om te drogen. (I hang my clothes up to dry.)

goedkoop (GOOT-koop) → cheap

🗣️ Deze trui was heel goedkoop. (This sweater was very cheap.)

pet (peht) → cap

🗣️ Ik draag een pet om mijn hoofd te beschermen tegen de zon. (I wear a cap to protect my head from the sun.)

riem (reem) → belt

🗣️ Een riem kan een outfit compleet maken. (A belt can complete an outfit.)

hoed (hoot) → hat

🗣️ Mijn opa draagt altijd een hoed. (My grandfather always wears a hat.)

aantrekken (AHN-trek-ken) → to put on

🗣️ Ik ga mijn schoenen aantrekken. (I am going to put on my shoes.)

wassen (WAHS-sen) → to wash

🗣️ Ik moet mijn trui wassen. (I need to wash my sweater.)

katoen (kah-TOHN) → cotton

🗣️ Deze trui is gemaakt van katoen. (This sweater is made of cotton.)

broek (brook) → pants

🗣️ Ik draag altijd een zwarte broek naar mijn werk. (I always wear black pants to work.)

kleding (KLEH-ding) → clothing

🗣️ Ik heb nieuwe kleding gekocht. (I bought new clothing.)

handschoenen (HANT-schoh-nen) → gloves

🗣️ Ik heb handschoenen nodig als het koud is. (I need gloves when it's cold.)

rits (rits) → zipper

🗣️ De rits van mijn tas is kapot. (The zipper of my bag is broken.)

uitdoen (OYT-doen) → to take off

🗣️ Ik moet mijn jas uitdoen, het is te warm binnen. (I need to take off my coat, it's too warm inside.)

strijken (STRAHY-ken) → to iron

🗣️ Ik moet mijn overhemd strijken. (I need to iron my shirt.)

leer (leer) → leather

🗣️ Mijn laarzen zijn van leer. (My boots are made of leather.)

duur (dyur) → expensive

🗣️ Deze schoenen zijn erg duur. (These shoes are very expensive.)

jas (yahs) → coat

🗣️ Ik draag een warme jas. (I am wearing a warm coat.)

rok (rock) → skirt

🗣️ Ik vind deze rok erg mooi. (I think this skirt is very pretty.)

laarzen (LAHR-zen) → boots

🗣️ Ik draag graag laarzen in de winter. (I like to wear boots in the winter.)

sjaal (schaal) → scarf

🗣️ Ik draag een sjaal om mijn nek warm te houden. (I wear a scarf to keep my neck warm.)

knopen (KNOH-pen) → buttons

🗣️ De knopen van mijn jas zijn eraf gevallen. (The buttons of my coat have fallen off.)

passen (PAS-sen) → to try on

🗣️ Ik ga deze broek passen. (I am going to try on these pants.)

klein (klyne) → small

🗣️ Deze broek is te klein. (These pants are too small.)

groot (groht) → large

🗣️ Deze trui is te groot voor mij. (This sweater is too large for me.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.

Thanks for visiting and have the bestest day! 👋