Colors and Shapes in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to colors and shapes in Dutch with English translations and examples.

42 words in this list

geel (heel) → yellow

🗣️ De zon is geel. (The sun is yellow.)

oranje (oran-yuh) → orange

🗣️ Ik heb een oranje shirt. (I have an orange shirt.)

geel (heel) → yellow

🗣️ De banaan is geel. (The banana is yellow.)

rood (rode) → red

🗣️ De appel is rood. (The apple is red.)

zwart (zwart) → black

🗣️ De kat is zwart. (The cat is black.)

grijs (grais) → gray

🗣️ De lucht is grijs. (The sky is gray.)

rood (rode) → red

🗣️ De roos is rood. (The rose is red.)

cirkel (sir-kul) → circle

🗣️ De zon is een cirkel. (The sun is a circle.)

bruin (broo-in) → brown

🗣️ De koffie is bruin. (The coffee is brown.)

diamant (dee-uh-munt) → diamond

🗣️ De ring heeft een diamant. (The ring has a diamond.)

driehoekig (dree-hook-ig) → triangular

🗣️ De pizza heeft een driehoekige vorm. (The pizza has a triangular shape.)

ronding (rond-ing) → curve

🗣️ De weg heeft veel rondingen. (The road has many curves.)

driehoek (dree-hook) → triangle

🗣️ De berg heeft een driehoekige vorm. (The mountain has a triangular shape.)

bol (bowl) → sphere

🗣️ De aarde is een bol. (The earth is a sphere.)

cilinder (si-lin-duhr) → cylinder

🗣️ De blik is een cilinder. (The can is a cylinder.)

langwerpig (lung-wur-pig) → elongated

🗣️ De boot heeft een langwerpig ontwerp. (The boat has an elongated design.)

hoek (hook) → angle

🗣️ De driehoek heeft drie hoeken. (The triangle has three angles.)

groen (groon) → green

🗣️ Het gras is groen. (The grass is green.)

paars (paars) → purple

🗣️ De bloem is paars. (The flower is purple.)

wit (vit) → white

🗣️ De sneeuw is wit. (The snow is white.)

wit (vit) → white

🗣️ Het papier is wit. (The paper is white.)

vierkant (veer-kunt) → square

🗣️ Het raam is vierkant. (The window is square.)

rond (rond) → round

🗣️ De tafel heeft een rond blad. (The table has a round top.)

plat (plat) → flat

🗣️ Het bord is plat. (The plate is flat.)

blauw (blau) → blue

🗣️ De lucht is blauw. (The sky is blue.)

oranje (oran-yuh) → orange

🗣️ De sinaasappel is oranje. (The orange is orange.)

roze (roo-zuh) → pink

🗣️ De bloem is roze. (The flower is pink.)

roze (roo-zuh) → pink

🗣️ Het lint is roze. (The ribbon is pink.)

rechthoek (rekt-hook) → rectangle

🗣️ Het bord is rechthoekig. (The board is rectangular.)

vierkant (veer-kunt) → square

🗣️ Het raam heeft een vierkante vorm. (The window has a square shape.)

cilinderisch (si-lin-duhr-ish) → cylindrical

🗣️ De vaas heeft een cilinderische vorm. (The vase has a cylindrical shape.)

groen (groon) → green

🗣️ Het gras is groen. (The grass is green.)

bruin (broo-in) → brown

🗣️ De beer is bruin. (The bear is brown.)

blauw (blau) → blue

🗣️ Ik hou van blauw. (I love blue.)

paars (paars) → purple

🗣️ De druiven zijn paars. (The grapes are purple.)

ovaal (oh-val) → oval

🗣️ Het gezicht heeft een ovale vorm. (The face has an oval shape.)

kegel (kay-gul) → cone

🗣️ De kerstboom heeft de vorm van een kegel. (The Christmas tree has the shape of a cone.)

kubus (koo-bus) → cube

🗣️ De dobbelsteen is een kubus. (The die is a cube.)

ster (stair) → star

🗣️ De hemel heeft veel sterren. (The sky has many stars.)

recht (rekt) → straight

🗣️ De lijn is recht. (The line is straight.)

gebogen (guh-boog-un) → curved

🗣️ De weg heeft veel gebogen stukken. (The road has many curved sections.)

zwart (zwart) → black

🗣️ De kat is zwart. (The cat is black.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.

Thanks for visiting and have the bestest day! 👋