Food and Dining in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to food and dining in Dutch with English translations and examples.

33 words in this list

ontbijt (ont-bayt) → breakfast

🗣️ Ik eet elke ochtend ontbijt. (I eat breakfast every morning.)

bestellen (be-STEL-lun) → order

🗣️ Kan ik nu bestellen? (Can I order now?)

restaurant (res-tuh-RAHNT) → restaurant

🗣️ We gaan vanavond uit eten in een restaurant. (We're going out to eat at a restaurant tonight.)

zout (zowt) → salt

🗣️ Ik gebruik niet veel zout in mijn eten. (I don't use a lot of salt in my food.)

smakelijk (sma-kay-lik) → enjoy your meal

🗣️ Smakelijk eten! (Enjoy your meal!)

drinken (DRINK-un) → drink

🗣️ Wil je iets drinken? (Do you want something to drink?)

diner (DI-nur) → dinner

🗣️ Wat wil je eten voor het diner? (What do you want to eat for dinner?)

voorgerecht (voor-guhr-echt) → appetizer

🗣️ Als voorgerecht neem ik de soep. (I'll have the soup as an appetizer.)

menukaart (meh-noo-kart) → menu card

🗣️ Kun je me de menukaart geven? (Can you give me the menu card?)

serveerster (ser-VEER-ster) → waitress

🗣️ De serveerster brengt ons de menukaart. (The waitress brings us the menu card.)

nagerecht (nah-guhr-echt) → dessert

🗣️ Ik wil graag het nagerecht zien. (I'd like to see the dessert menu.)

kok (kawk) → cook/chef

🗣️ De kok maakt het hoofdgerecht klaar. (The chef is preparing the main course.)

ingrediënten (in-gre-dee-un-ten) → ingredients

🗣️ Welke ingrediënten zitten er in deze soep? (What ingredients are in this soup?)

suiker (SUY-ker) → sugar

🗣️ Ik gebruik geen suiker in mijn koffie. (I don't use sugar in my coffee.)

kaas (kaas) → cheese

🗣️ Ik wil graag een kaasplankje als nagerecht. (I'd like a cheese platter for dessert.)

eten (AY-tun) → food

🗣️ Ik hou van lekker eten. (I love good food.)

tafel (TA-ful) → table

🗣️ Hebben jullie een tafel voor vier personen? (Do you have a table for four people?)

peper (PAY-per) → pepper

🗣️ Wil je peper op je salade? (Do you want pepper on your salad?)

boter (BO-ter) → butter

🗣️ Ik smeer boter op mijn brood. (I spread butter on my bread.)

fruit (froot) → fruit

🗣️ Ik eet elke dag fruit. (I eat fruit every day.)

vlees (vlays) → meat

🗣️ Ik eet niet veel vlees. (I don't eat a lot of meat.)

soep (soop) → soup

🗣️ De tomatensoep is erg lekker. (The tomato soup is very tasty.)

lunch (lunch) → lunch

🗣️ We gaan lunchen om twaalf uur. (We're going to have lunch at twelve o'clock.)

hoofdgerecht (hoofd-guhr-echt) → main course

🗣️ Mijn hoofdgerecht is de biefstuk. (My main course is the steak.)

rekening (RAY-ken-ing) → bill

🗣️ Mag ik de rekening alstublieft? (Can I have the bill please?)

lekker (LEK-ker) → delicious/tasty

🗣️ Deze pasta is echt lekker. (This pasta is really tasty.)

brood (brood) → bread

🗣️ Ik eet graag bruin brood. (I like to eat brown bread.)

saus (sows) → sauce

🗣️ Mag ik wat extra saus? (Can I have some extra sauce?)

melk (melk) → milk

🗣️ Wil je melk in je thee? (Do you want milk in your tea?)

vis (fis) → fish

🗣️ Ik hou van gebakken vis. (I love fried fish.)

groente (groon-tuh) → vegetables

🗣️ Ik eet veel groente bij mijn avondeten. (I eat a lot of vegetables with my dinner.)

kruiden (KROY-den) → herbs/spices

🗣️ Ik gebruik graag kruiden in mijn eten. (I like to use herbs and spices in my food.)

salade (suh-LAH-duh) → salad

🗣️ Ik wil graag een salade als voorgerecht. (I'd like a salad as an appetizer.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.

Thanks for visiting and have the bestest day! 👋