Holidays and Celebrations in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to holidays and celebrations in Dutch with English translations and examples.


34 words in this list

paas (paas) β†’ Easter

πŸ—£οΈ We gaan brunchen met Pasen. (We're going to have brunch on Easter.)

ballonnen (bah-lun-nun) β†’ balloons

πŸ—£οΈ We hebben ballonnen opgeblazen voor het feest. (We inflated balloons for the party.)

proosten (proh-stun) β†’ cheers

πŸ—£οΈ Laten we proosten op een geweldig feest! (Let's cheers to a great party!)

kampvuur (kahmp-voo-r) β†’ campfire

πŸ—£οΈ We zitten rond het kampvuur en zingen liedjes. (We sit around the campfire and sing songs.)

kaars (kaars) β†’ candle

πŸ—£οΈ We hebben kaarsen aangestoken voor de sfeer. (We lit candles for the atmosphere.)

confetti (kohn-fet-tee) β†’ confetti

πŸ—£οΈ We gooien confetti tijdens het feest. (We throw confetti during the party.)

verjaardag (vair-yaar-dach) β†’ birthday

πŸ—£οΈ Mijn verjaardag is op 10 juni. (My birthday is on June 10th.)

nationale feestdag (nah-tsioh-nahl-uh fayst-dach) β†’ national holiday

πŸ—£οΈ Koningsdag is een nationale feestdag in Nederland. (King's Day is a national holiday in the Netherlands.)

cadeautjes (kuh-doh-tees) β†’ gifts

πŸ—£οΈ We geven elkaar cadeautjes met Kerst. (We give each other gifts for Christmas.)

kerst (kairst) β†’ Christmas

πŸ—£οΈ We vieren Kerst met mijn familie. (We celebrate Christmas with my family.)

feest (fayst) β†’ party

πŸ—£οΈ We geven een feest voor mijn verjaardag. (We're throwing a party for my birthday.)

oud en nieuw (owd un nee-yoo) β†’ New Year's Eve

πŸ—£οΈ We vieren Oud en Nieuw met vrienden. (We celebrate New Year's Eve with friends.)

cadeau (kuh-doh) β†’ gift

πŸ—£οΈ Ik heb een cadeau voor je gekocht. (I bought a gift for you.)

paasei (paas-eye) β†’ Easter egg

πŸ—£οΈ We gaan paaseieren zoeken in de tuin. (We're going to search for Easter eggs in the garden.)

decoratie (day-kor-ah-tsee) β†’ decoration

πŸ—£οΈ We hebben de kamer versierd met decoraties voor het feest. (We decorated the room with decorations for the party.)

vuurwerk (voo-r-vairk) β†’ fireworks

πŸ—£οΈ We gaan vuurwerk kijken op Oud en Nieuw. (We're going to watch fireworks on New Year's Eve.)

koningsdag (koh-nings-dach) β†’ King's Day

πŸ—£οΈ We gaan feesten op Koningsdag. (We're going to party on King's Day.)

Sinterklaas (sin-tur-klaas) β†’ St. Nicholas

πŸ—£οΈ We vieren Sinterklaas met cadeautjes en pepernoten. (We celebrate St. Nicholas with gifts and gingerbread cookies.)

toost (tohst) β†’ toast

πŸ—£οΈ We brengen een toost uit op het nieuwe jaar. (We make a toast to the new year.)

papieren slinger (pah-pee-rin slin-ghur) β†’ paper garland

πŸ—£οΈ We hebben een papieren slinger opgehangen als decoratie. (We hung up a paper garland as decoration.)

feest (fayst) β†’ party

πŸ—£οΈ We geven een feest voor onze verjaardagen. (We're throwing a party for our birthdays.)

kerstboom (kairst-bohm) β†’ Christmas tree

πŸ—£οΈ We versieren de kerstboom met lichtjes en ballen. (We decorate the Christmas tree with lights and ornaments.)

vaderdag (vah-dur-dach) β†’ Father's Day

πŸ—£οΈ We gaan barbecueΓ«n voor Vaderdag. (We're going to have a barbecue for Father's Day.)

moederdag (moo-duhr-dach) β†’ Mother's Day

πŸ—£οΈ Ik hebeen cadeau voor mijn moeder gekocht voor Moederdag. (I bought a gift for my mother for Mother's Day.)

uitnodiging (ait-noh-dih-ging) β†’ invitation

πŸ—£οΈ Heb je mijn uitnodiging voor het feest ontvangen? (Did you receive my invitation for the party?)

vuur (voo-r) β†’ fire

πŸ—£οΈ We maken een vuur op het strand tijdens de zomer. (We make a fire on the beach during the summer.)

muziek (moo-zik) β†’ music

πŸ—£οΈ We hebben een playlist gemaakt met onze favoriete muziek. (We made a playlist with our favorite music.)

taart (taart) β†’ cake

πŸ—£οΈ We hebben een taart gebakken voor mijn verjaardag. (We baked a cake for my birthday.)

champagne (sham-pain) β†’ champagne

πŸ—£οΈ We drinken champagne om het nieuwe jaar te vieren. (We drink champagne to celebrate the new year.)

dansen (dahn-sun) β†’ dance

πŸ—£οΈ We gaan vanavond dansen in de club. (We're going dancing tonight at the club.)

oliebollen (oh-lee-bol-lun) β†’ Dutch doughnuts

πŸ—£οΈ We eten oliebollen op Oud en Nieuw. (We eat Dutch doughnuts on New Year's Eve.)

feesthoedjes (fayst-hohd-yus) β†’ party hats

πŸ—£οΈ We dragen feesthoedjes om het feest compleet te maken. (We wear party hats to complete the party.)

cadeaupapier (kuh-doh-pah-pee-yur) β†’ wrapping paper

πŸ—£οΈ We hebben cadeaupapier gebruikt om de cadeautjes in te pakken. (We used wrapping paper to wrap the gifts.)

cadeaulint (kuh-doh-lint) β†’ gift ribbon

πŸ—£οΈ We hebben cadeaulint gebruikt om de cadeautjes mooi te maken. (We used gift ribbon to make the gifts look nice.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.