Home and Housing in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to home and housing in Dutch with English translations and examples.


49 words in this list

raam (rahm) window

🗣️ Het raam staat open. (The window is open.)

trap (trahp) stairs

🗣️ De trap naar boven is steil. (The stairs to the top are steep.)

bank (bahngk) couch

🗣️ Ik lig graag op de bank. (I like to lie on the couch.)

deur (duhr) door

🗣️ Doe de deur dicht alsjeblieft. (Please close the door.)

badkamer (baht-kah-mer) bathroom

🗣️ De badkamer heeft een douche en een bad. (The bathroom has a shower and a bathtub.)

keuken (kay-oo-kuhn) kitchen

🗣️ Ik hou van koken in de keuken. (I love cooking in the kitchen.)

bed (bed) bed

🗣️ Mijn bed is te zacht. (My bed is too soft.)

gordijn (gor-dain) curtain

🗣️ Ik hou van dikke gordijnen die het licht tegenhouden. (I like thick curtains that block out the light.)

muurverf (muhr-verf) wall paint

🗣️ We hebben nieuwe muurverf gekocht om de kamer op te frissen. (We bought new wall paint to freshen up the room.)

verlichting (vur-lich-ting) lighting

🗣️ De verlichting in de kamer is te fel. (The lighting in the room is too bright.)

toilet (twah-let) toilet

🗣️ Het toilet is verstopt. (The toilet is clogged.)

plafond (plah-fond) ceiling

🗣️ Het plafond is hoog. (The ceiling is high.)

lamp (lahmp) lamp

🗣️ De lamp geeft niet genoeg licht. (The lamp doesn't give enough light.)

dak (dahk) roof

🗣️ Er zit een lek in het dak. (There's a leak in the roof.)

stopcontact (stohp-kon-takt) electrical outlet

🗣️ Ik moet nog een stopcontact installeren. (I still need to install an electrical outlet.)

deur (dur) door

🗣️ De deur staat op een kier. (The door is slightly open.)

tuin (tayn) garden

🗣️ De tuin is mooi aangelegd. (The garden is beautifully landscaped.)

stoel (stoohl) chair

🗣️ De stoel is niet comfortabel. (The chair is not comfortable.)

verwarming (vur-wahr-ming) heating

🗣️ De verwarming staat te hoog. (The heating is turned up too high.)

dekbed (dek-bed) duvet

🗣️ Het dekbed is lekker warm. (The duvet is nice and warm.)

raamkozijn (rahm-koh-zain) window frame

🗣️ Het raamkozijn is rot en moet vervangen worden. (The window frame is rotten and needs to be replaced.)

lift (lift) elevator

🗣️ De lift is buiten gebruik. (The elevator is out of order.)

boom (bohm) tree

🗣️ De boom is al oud. (The tree is already old.)

gras (grahs) grass

🗣️ Het gras moet gemaaid worden. (The grass needs to be mowed.)

muur (muhr) wall

🗣️ De muur is wit geverfd. (The wall is painted white.)

meubels (moy-buls) furniture

🗣️ We hebben nieuwe meubels gekocht. (We bought new furniture.)

struik (stroo-ik) bush

🗣️ De struiken moeten gesnoeid worden. (The bushes need to be pruned.)

grondboor (gront-bohr) post hole digger

🗣️ We hebben een grondboor nodig om gaten te maken voor de palen. (We need a post hole digger to make holes for the poles.)

slaapkamer (slaap-kah-mer) bedroom

🗣️ Mijn slaapkamer is blauw geschilderd. (My bedroom is painted blue.)

trap (trahp) stairs

🗣️ De trap kraakt als je erop loopt. (The stairs creak when you walk on them.)

bloem (blohm) flower

🗣️ Er staan mooie bloemen in de tuin. (There are beautiful flowers in the garden.)

woonkamer (wohn-kah-mer) living room

🗣️ We zitten vaak in de woonkamer televisie te kijken. (We often sit in the living room watching TV.)

kussen (kuhs-sun) pillow

🗣️ Ik heb twee kussens nodig om comfortabel te kunnen slapen. (I need two pillows to be able to sleep comfortably.)

kast (kahst) closet

🗣️ Mijn kleren hangen in de kast. (My clothes are hanging in the closet.)

huis (hows) house

🗣️ Ik woon in een groot huis. (I live in a big house.)

appartement (uh-pahr-tuh-muhnt) apartment

🗣️ Mijn vriendin woont in een appartement. (My girlfriend lives in an apartment.)

airconditioning (ayr-kuhn-dish-uh-ning) air conditioning

🗣️ Het is zo warm dat we de airconditioning hebben aangezet. (It's so hot that we turned on the air conditioning.)

sleutel (sluh-tel) key

🗣️ Ik ben mijn sleutel kwijt. (I lost my key.)

raam (rahm) window

🗣️ Het raam staat open. (The window is open.)

tegels (tay-guls) tiles

🗣️ De tegels in de badkamer zijn glad. (The tiles in the bathroom are slippery.)

grasmaaier (grahs-maa-iur) lawn mower

🗣️ De grasmaaier is kapot. (The lawn mower is broken.)

vloer (vlohr) floor

🗣️ De vloer is van hout. (The floor is made of wood.)

tafel (tah-fuhl) table

🗣️ We eten altijd aan de tafel. (We always eat at the table.)

behang (buh-hang) wallpaper

🗣️ Ik vind het behang niet mooi. (I don't like the wallpaper.)

slot (slot) lock

🗣️ Het slot van de deur is kapot. (The lock on the door is broken.)

schuur (shoor) shed

🗣️ De schuur staat vol met gereedschap. (The shed is full of tools.)

hek (hek) fence

🗣️ Het hek moet gerepareerd worden. (The fence needs to be repaired.)

grond (gront) ground

🗣️ De grond is erg droog. (The ground is very dry.)

gieter (gee-tur) watering can

🗣️ Ik gebruik de gieter om de planten water te geven. (I use the watering can to water the plants.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.