Maritime and Nautical in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to maritime and nautical terms in Dutch with English translations and examples.

36 words in this list

brandstof (brant-stoff) → fuel

🗣️ Het schip heeft genoeg brandstof voor de reis. (The ship has enough fuel for the journey.)

haven (hah-ven) → port

🗣️ Het schip ligt in de haven. (The ship is in port.)

matroos (ma-troos) → sailor

🗣️ De matroos hijs de zeilen. (The sailor hoists the sails.)

reddingsboot (red-dings-boot) → lifeboat

🗣️ De reddingsboot redde de opvarenden van het zinkende schip. (The lifeboat rescued the crew of the sinking ship.)

vuurtoren (vyur-to-ren) → lighthouse

🗣️ De vuurtoren waarschuwt voor gevaarlijke kusten. (The lighthouse warns of dangerous coasts.)

zeilboot (zayl-boot) → sailboat

🗣️ De zeilboot vaart met de wind mee. (The sailboat is sailing with the wind.)

zeilen (zay-len) → sails

🗣️ Het schip heeft vier zeilen. (The ship has four sails.)

boei (boy) → buoy

🗣️ De boei markeert de vaargeul. (The buoy marks the shipping lane.)

kaap (kape) → cape

🗣️ Het schip vaart om de kaap. (The ship is sailing around the cape.)

lichtboei (licht-boy) → light buoy

🗣️ De lichtboei geeft de positie van het wrak aan. (The light buoy indicates the position of the wreck.)

mast (mast) → mast

🗣️ De mast van het schip is 20 meter hoog. (The mast of the ship is 20 meters high.)

scheepvaart (skeep-vaart) → shipping

🗣️ De scheepvaart is belangrijk voor de economie. (Shipping is important for the economy.)

vaart (vaart) → sailing

🗣️ Het schip is in volle vaart. (The ship is sailing at full speed.)

waterlijn (wa-ter-lijn) → waterline

🗣️ De waterlijn van het schip is goed zichtbaar. (The waterline of the ship is clearly visible.)

zeewaardig (zee-waar-dig) → seaworthy

🗣️ Dit schip is zeewaardig. (This ship is seaworthy.)

boeg (boog) → bow

🗣️ Het schip vaart met de boeg naar voren. (The ship is sailing with the bow forward.)

kajuit (kah-yoot) → cabin

🗣️ De kapitein slaapt in zijn kajuit. (The captain sleeps in his cabin.)

nettenboetser (net-ten-boo-tser) → netmaker

🗣️ De nettenboetser repareert de visnetten. (The netmaker repairs the fishing nets.)

roer (roor) → rudder

🗣️ Het roer stuurt het schip. (The rudder steers the ship.)

touw (touw) → rope

🗣️ De matroos knoopt het touw vast. (The sailor ties the rope.)

zeemanschap (zay-mans-chap) → seamanship

🗣️ Goed zeemanschap is belangrijk voor de veiligheid op zee. (Good seamanship is important for safety at sea.)

zeevaart (zee-vaart) → seafaring

🗣️ Zeevaart is al eeuwenlang belangrijk voor handel en transport. (Seafaring has been important for trade and transport for centuries.)

bootsman (bootz-man) → boatswain

🗣️ De bootsman zorgt voor het onderhoud van het schip. (The boatswain takes care of the maintenance of the ship.)

diepgang (deep-gahng) → draft

🗣️ De diepgang van het schip is 5 meter. (The draft of the ship is 5 meters.)

kompas (kom-pas) → compass

🗣️ Het schipvaart op het kompas. (The ship is sailing by the compass.)

loods (loots) → pilot

🗣️ De loods begeleidt het schip door de haven. (The pilot guides the ship through the port.)

onderzeeër (on-der-zee-er) → submarine

🗣️ De onderzeeër kan onder water varen. (The submarine can sail underwater.)

schipper (skip-per) → skipper

🗣️ De schipper bestuurt het schip. (The skipper steers the ship.)

vlag (vlug) → flag

🗣️ De vlag wappert in de wind. (The flag flutters in the wind.)

sluis (sluys) → lock

🗣️ Het schip gaat door de sluis. (The ship goes through the lock.)

kust (kust) → coast

🗣️ Het schip volgt de kustlijn. (The ship is following the coastline.)

olietanker (oh-lee-tahn-ker) → oil tanker

🗣️ De olie wordt vervoerd met een olietanker. (The oil is transported by an oil tanker.)

stuurboord (stoor-boord) → starboard

🗣️ Het schip gaat naar stuurboord. (The ship is going to starboard.)

windrichting (wind-richt-ing) → wind direction

🗣️ De windrichting bepaalt de koers van het schip. (The wind direction determines the course of the ship.)

anker (ahn-ker) → anchor

🗣️ Het schip liet het anker vallen. (The ship dropped anchor.)

dek (dek) → deck

🗣️ De bemanning werkt op het dek. (The crew works on the deck.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.

Thanks for visiting and have the bestest day! 👋