Music Instruments in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to music instruments in Dutch.

32 words in this list

viool (vee-ohl) → violin

🗣️ Hij speelt viool in een orkest. (He plays the violin in an orchestra.)

harp (harp) → harp

🗣️ De harpiste bespeelt de harp. (The harpist plays the harp.)

tuba (too-ba) → tuba

🗣️ De tubaspeler speelt in het fanfareorkest. (The tuba player plays in the brass band.)

bongo (bon-go) → bongo

🗣️ De percussionist bespeelt de bongo's. (The percussionist plays the bongos.)

saxofoon (saks-oh-fohn) → saxophone

🗣️ De saxofonist speelt een solo. (The saxophonist is playing a solo.)

klarinet (kla-ri-net) → clarinet

🗣️ De klarinettist speelt in het jazzorkest. (The clarinet player is playing in the jazz orchestra.)

trombone (trom-bohn) → trombone

🗣️ De trombonist speelt een solo. (The trombone player is playing a solo.)

mondstuk (mont-stuk) → mouthpiece

🗣️ Het mondstuk van mijn saxofoon is versleten. (The mouthpiece of my saxophone is worn out.)

drumstel (druhm-stel) → drum kit

🗣️ De drummer bespeelt het drumstel. (The drummer plays the drum kit.)

accordeon (ak-kor-day-on) → accordion

🗣️ Mijn opa speelt accordeon. (My grandfather plays the accordion.)

orgel (or-gel) → organ

🗣️ Het orgel in de kerk is heel oud. (The organ in the church is very old.)

xylofoon (zy-lo-fohn) → xylophone

🗣️ De xylofonist bespeelt de xylofoon. (The xylophone player plays the xylophone.)

triangel (tree-an-gel) → triangle

🗣️ De percussionist bespeelt de triangel. (The percussionist plays the triangle.)

bekken (bek-ken) → cymbals

🗣️ De drummer bespeelt de bekkens. (The drummer plays the cymbals.)

stemvork (stem-vork) → tuning fork

🗣️ De pianostemmer gebruikt een stemvork. (The piano tuner is using a tuning fork.)

snaar (snaar) → string

🗣️ Ik moet nieuwe snaren op mijn gitaar zetten. (I need to put new strings on my guitar.)

trompet (trom-pet) → trumpet

🗣️ De trompettist speelt een solo. (The trumpet player is playing a solo.)

trommel (trom-mel) → drum

🗣️ De percussionist bespeelt de trommels. (The percussionist plays the drums.)

cello (che-loh) → cello

🗣️ Zij bespeelt de cello in het symfonieorkest. (She plays the cello in the symphony orchestra.)

mondharmonica (mont-har-mo-nee-ka) → harmonica

🗣️ Mijn opa speelt mondharmonica. (My grandfather plays the harmonica.)

maracas (ma-ra-kas) → maracas

🗣️ De percussionist gebruikt maracas. (The percussionist is using maracas.)

mondstuk (mont-stuk) → mouthpiece

🗣️ Het mondstuk van mijn trompet is kapot. (The mouthpiece of my trumpet is broken.)

mondorgel (mont-or-gel) → harmonica

🗣️ Mijn opa speelt mondorgel. (My grandfather plays the harmonica.)

gitaar (khi-taar) → guitar

🗣️ Ik speel gitaar. (I play guitar.)

piano (pee-aa-no) → piano

🗣️ Mijn moeder speelt piano. (My mother plays the piano.)

basgitaar (bas-khi-taar) → bass guitar

🗣️ De bassist bespeelt de basgitaar. (The bassist plays the bass guitar.)

fluit (floit) → flute

🗣️ De fluitist speelt een mooie melodie. (The flutist is playing a beautiful melody.)

vioolstok (vee-ohl-stok) → bow

🗣️ Ik heb een nieuwe vioolstok gekocht. (I bought a new bow.)

kastagnetten (kas-ta-nyet-ten) → castanets

🗣️ De flamencodanseres gebruikt kastagnetten. (The flamenco dancer is using castanets.)

strijkstok (strike-stok) → bow

🗣️ De violist gebruikt de strijkstok om de snaren te bespelen. (The violinist uses the bow to play the strings.)

mondfluit (mont-floit) → recorder

🗣️ Mijn dochter leert mondfluit spelen op school. (My daughter is learning to play the recorder at school.)

tamboerijn (tam-boh-rain) → tambourine

🗣️ De zangeres gebruikt een tamboerijn. (The singer is using a tambourine.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.

Thanks for visiting and have the bestest day! 👋