Numbers, Time, and Dates in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to numbers, time, and dates in Dutch with translations and examples.


27 words in this list

zeven (zayven) seven

🗣️ Hij werkt zeven dagen per week. (He works seven days a week.)

een (eyn) one

🗣️ Ik heb één appel. (I have one apple.)

acht (ahgt) eight

🗣️ Er zijn acht kleuren in de regenboog. (There are eight colors in the rainbow.)

minuut (mee-noot) minute

🗣️ Ik ben over vijf minuten klaar. (I'll be ready in five minutes.)

maand (mawnd) month

🗣️ Mijn verjaardag is volgende maand. (My birthday is next month.)

zondag (zon-dahg) Sunday

🗣️ We gaan altijd naar de kerk op zondagochtend. (We always go to church on Sunday morning.)

twee (tway) two

🗣️ Er zijn twee katten in de tuin. (There are two cats in the garden.)

zes (zes) six

🗣️ We hebben zes eieren nodig voor het recept. (We need six eggs for the recipe.)

morgen (mawr-ghen) tomorrow

🗣️ Morgen gaan we naar de dierentuin. (Tomorrow we're going to the zoo.)

donderdag (don-der-dahg) Thursday

🗣️ Dit is mijn laatste werkdag van de week, het is donderdag. (This is my last workday of the week, it's Thursday.)

drie (dree) three

🗣️ Hij heeft drie kinderen. (He has three children.)

negen (naygen) nine

🗣️ Mijn telefoonnummer eindigt op negen. (My phone number ends in nine.)

dag (dahg) day

🗣️ Morgen is het een mooie dag om naar het strand te gaan. (Tomorrow is a beautiful day to go to the beach.)

vandaag (vuhn-dahg) today

🗣️ Vandaag is het erg warm. (Today it's very hot.)

dinsdag (din-sdahg) Tuesday

🗣️ Dinsdagavond gaan we naar de film. (We're going to the movies on Tuesday evening.)

zaterdag (za-ter-dahg) Saturday

🗣️ Zaterdag is onze vrije dag. (Saturday is our day off.)

vier (veer) four

🗣️ We hebben vier stoelen nodig. (We need four chairs.)

vijf (vayf) five

🗣️ Ze heeft vijf broers en zussen. (She has five siblings.)

uur (oor) hour

🗣️ We hebben een uur gewacht. (We waited for an hour.)

seconde (suh-kon-duh) second

🗣️ Wacht even, ik ben zo terug - slechts een paar seconden. (Wait a moment, I'll be right back - just a few seconds.)

week (veek) week

🗣️ We gaan volgende week op vakantie. (We're going on vacation next week.)

maandag (mawndahg) Monday

🗣️ Maandag is mijn drukste dag van de week. (Monday is my busiest day of the week.)

vrijdag (vry-dahg) Friday

🗣️ Op vrijdagavond gaan we vaak uit eten. (We often go out to eat on Friday evening.)

tien (teen) ten

🗣️ Hij heeft tien minuten nodig om te douchen. (He needs ten minutes to shower.)

jaar (yaar) year

🗣️ We zijn al vijf jaar getrouwd. (We've been married for five years already.)

woensdag (woons-dahg) Wednesday

🗣️ Woensdagmiddag hebben we een vergadering. (We have a meeting on Wednesday afternoon.)

gisteren (ghis-tuh-ren) yesterday

🗣️ Gisteren hebben we een lange wandeling gemaakt. (Yesterday we took a long walk.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.