Office and Business in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to office and business in Dutch with their English translations and examples.


40 words in this list

sollicitatie (sollicitatie) job application

🗣️ Ik heb een sollicitatiebrief geschreven voor de functie van manager. (I have written a job application letter for the position of manager.)

bestelling (bestelling) order

🗣️ De bestelling is onderweg en zal morgen worden geleverd. (The order is on its way and will be delivered tomorrow.)

deadline (deadline) deadline

🗣️ De deadline voor het indienen van de offerte is morgen. (The deadline for submitting the proposal is tomorrow.)

leverancier (leverancier) supplier

🗣️ We hebben een nieuwe leverancier gevonden voor onze grondstoffen. (We have found a new supplier for our raw materials.)

verkoop (verkoop) sales

🗣️ Onze verkoopcijfers zijn gestegen ten opzichte van vorig jaar. (Our sales figures have increased compared to last year.)

boekhouding (boekhouding) accounting

🗣️ De boekhouding moet nauwkeurig worden bijgehouden. (The accounting must be kept accurate.)

investeren (investeren) investing

🗣️ We moeten meer investeren in onderzoek en ontwikkeling. (We need to invest more in research and development.)

onderneming (onderneming) enterprise

🗣️ Onze onderneming heeft vestigingen over de hele wereld. (Our enterprise has locations all over the world.)

manager (manager) manager

🗣️ De manager heeft de leiding over het project. (The manager is in charge of the project.)

presentatie (presentatie) presentation

🗣️ Ik moet een presentatie geven voor de directie. (I have to give a presentation for the management.)

contract (contract) contract

🗣️ We hebben een contract getekend voor de levering van goederen. (We have signed a contract for the delivery of goods.)

factuur (factuur) invoice

🗣️ De factuur is nog niet betaald. (The invoice has not been paid yet.)

marketing (marketing) marketing

🗣️ We moeten onze marketingstrategie herzien. (We need to revise our marketing strategy.)

omzet (omzet) revenue

🗣️ Onze omzet is dit jaar met 20% gestegen. (Our revenue has increased by 20% this year.)

verlies (verlies) loss

🗣️ We hebben vorig jaar een verlies geleden van 100.000 euro. (We incurred a loss of 100,000 euros last year.)

rente (rente) interest

🗣️ De rente op onze lening is 5% per jaar. (The interest on our loan is 5% per year.)

beleggen (beleggen) investing

🗣️ We zijn begonnen met beleggen in vastgoed. (We have started investing in real estate.)

solvent (solvent) solvent

🗣️ We zijn een solvent bedrijf en kunnen aan onze verplichtingen voldoen. (We are a solvent company and can meet our obligations.)

start-up (start-up) start-up

🗣️ We zijn een start-up die zich richt op duurzame energie. (We are a start-up that focuses on sustainable energy.)

marktonderzoek (marktonderzoek) market research

🗣️ We hebben marktonderzoek gedaan om te bepalen welke producten we moeten aanbieden. (We conducted market research to determine which products to offer.)

medewerker (medewerker) employee

🗣️ Ons bedrijf heeft veel gemotiveerde medewerkers. (Our company has many motivated employees.)

kantoor (kantoor) office

🗣️ Het kantoor is elke dag geopend van 9 tot 5 uur. (The office is open every day from 9 to 5 o'clock.)

project (project) project

🗣️ We werken aan een nieuw project. (We are working on a new project.)

bedrijf (bedrijf) company

🗣️ Mijn bedrijf heeft vijftig werknemers. (My company has fifty employees.)

klant (klant) customer

🗣️ Onze klanten zijn tevreden over onze dienstverlening. (Our customers are satisfied with our services.)

winst (winst) profit

🗣️ Onze winst is dit jaar met 10% gestegen. (Our profit has increased by 10% this year.)

belasting (belasting) tax

🗣️ We moeten belasting betalen over onze winst. (We have to pay tax on our profit.)

financiën (financiën) finance

🗣️ Onze financiën zijn goed op orde. (Our finances are in good order.)

aandeel (aandeel) share

🗣️ We hebben aandelen gekocht in een ander bedrijf. (We have bought shares in another company.)

winstgevend (winstgevend) profitable

🗣️ Ons bedrijf is zeer winstgevend. (Our company is very profitable.)

failliet (failliet) bankrupt

🗣️ Het bedrijf is failliet verklaard. (The company has been declared bankrupt.)

bedrijfsplan (bedrijfsplan) business plan

🗣️ We moeten ons bedrijfsplan herzien om onze doelen te bereiken. (We need to revise our business plan to achieve our goals.)

vergadering (vergadering) meeting

🗣️ De vergadering begint om 10 uur. (The meeting starts at 10 o'clock.)

offerte (offerte) quote

🗣️ Kunt u mij een offerte sturen voor de levering van 100 stuks? (Can you send me a quote for the delivery of 100 pieces?)

balans (balans) balance sheet

🗣️ We moeten de balans opmaken aan het einde van het boekjaar. (We need to draw up the balance sheet at the end of the fiscal year.)

investering (investering) investment

🗣️ We overwegen een investering in nieuwe technologie. (We are considering an investment in new technology.)

ondernemer (ondernemer) entrepreneur

🗣️ Deze ondernemer heeft al meerdere succesvolle bedrijven opgericht. (This entrepreneur has founded several successful businesses.)

voorraad (voorraad) stock

🗣️ We hebben een grote voorraad van dit product. (We have a large stock of this product.)

lening (lening) loan

🗣️ We hebben een lening afgesloten voor de uitbreiding van ons bedrijf. (We have taken out a loan for the expansion of our company.)

verlieslijdend (verlieslijdend) unprofitable

🗣️ Het bedrijf is al jaren verlieslijdend. (The company has been unprofitable for years.)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.