garen (gaah-ren) → yarn

🗣️ Ik heb twee bollen garen gekocht voor mijn breiproject. (I bought two balls of yarn for my knitting project.)

zoom (zohm) → hem

🗣️ De zoom van mijn rok moet worden ingekort. (The hem of my skirt needs to be shortened.)

rijgen (rij-gen) → to baste

🗣️ Rijg de stof eerst voordat je begint met naaien. (Baste the fabric first before you start sewing.)

breien (brei-en) → to knit

🗣️ Ik vind het ontspannend om 's avonds te breien. (I find it relaxing to knit in the evenings.)

draad (drahd) → thread

🗣️ Heb je een draad van dezelfde kleur als mijn stof? (Do you have a thread of the same color as my fabric?)

naald (naahld) → needle

🗣️ Ik heb een naald nodig om mijn trui te herstellen. (I need a needle to repair my sweater.)

knopen (knoh-pen) → buttons

🗣️ Ik moet nog knopen op mijn nieuwe blouse naaien. (I still need to sew buttons on my new blouse.)

knippen (kni-pen) → to cut

🗣️ Knip de stof in de juiste vorm voordat je begint met naaien. (Cut the fabric into the correct shape before you start sewing.)

mouw (mouw) → sleeve

🗣️ De mouwen van deze trui zijn te lang. (The sleeves of this sweater are too long.)

haakpatroon (haak-paht-rohn) → crochet pattern

🗣️ Dit haakpatroon is erg gedetailleerd. (This crochet pattern is very detailed.)

patroon (paht-rohn) → pattern

🗣️ Ik heb een patroon gevonden om een ​​nieuwe tas te naaien. (I found a pattern to sew a new bag.)

haken (ha-ken) → to crochet

🗣️ Mijn grootmoeder heeft me geleerd hoe ik moet haken. (My grandmother taught me how to crochet.)

zoom (zohm) → hem

🗣️ De zoom van mijn rok moet worden ingekort. (The hem of my skirt needs to be shortened.)

speldenkussen (spehl-den-kuhs-sen) → pin cushion

🗣️ Bewaar je spelden op een speldenkussen zodat je ze niet kwijtraakt. (Keep your pins on a pin cushion so you don't lose them.)

spelden (spehl-den) → pins

🗣️ Gebruik spelden om de stof op zijn plaats te houden tijdens het naaien. (Use pins to hold the fabric in place while sewing.)

naaien (naa-i-en) → to sew

🗣️ Ik ga mijn eigen kleren leren naaien. (I'm going to learn how to sew my own clothes.)

kraag (kraag) → collar

🗣️ De kraag van mijn overhemdis versleten en moet worden vervangen. (The collar on my shirt is worn out and needs to be replaced.)

boord (boord) → cuff

🗣️ De boorden van mijn jas zijn versleten. (The cuffs on my jacket are worn out.)

patroonpapier (paht-rohn-pa-pier) → pattern paper

🗣️ Ik gebruik patroonpapier om mijn eigen patronen te maken. (I use pattern paper to make my own patterns.)

stof (stof) → fabric

🗣️ Deze stof is perfect voor een zomerjurk. (This fabric is perfect for a summer dress.)

rits (rits) → zipper

🗣️ De rits van mijn jas is kapot. (The zipper on my jacket is broken.)

breinaalden (brei-naal-den) → knitting needles

🗣️ Ik heb nieuwe breinaalden nodig voor mijn volgende project. (I need new knitting needles for my next project.)

haaknaalden (haak-naal-den) → crochet hooks

🗣️ Welke haaknaald moet ik gebruiken voor deze wol? (Which crochet hook should I use for this yarn?)

stikken (stik-ken) → to stitch

🗣️ Stik de zoom van de broek om hem korter te maken. (Stitch the hem of the pants to make them shorter.)

stofschaar (stof-schaar) → fabric scissors

🗣️ Gebruik de stofschaar alleen voor het knippen van stof. (Only use the fabric scissors for cutting fabric.)

steken (ste-ken) → stitches

🗣️ Deze trui heeft een mooie combinatie van steken. (This sweater has a nice combination of stitches.)

opvulling (op-vul-ling) → stuffing

🗣️ De opvulling van deze knuffel moet worden vervangen. (The stuffing in this stuffed animal needs to be replaced.)

meetlint (meet-lint) → measuring tape

🗣️ Gebruik het meetlint om de juiste maat te bepalen. (Use the measuring tape to determine the correct size.)

breipatroon (brei-paht-rohn) → knitting pattern

🗣️ Dit breipatroon is geschikt voor beginners. (This knitting pattern is suitable for beginners.)

scharen (scha-ren) → scissors