Shopping and Commerce in Dutch

A list of 30 common words and phrases related to shopping and commerce in Dutch with English translations and examples.

32 words in this list

pas (pas) → card, pass

🗣️ Heb je een klantenpas? (Do you have a customer card?)

webwinkel (WEB-win-kel) → online shop

🗣️ Ik koop vaak iets in deze webwinkel. (I often buy something from this online shop.)

geld (gheld) → money

🗣️ Heb je genoeg geld? (Do you have enough money?)

winkel (WIN-kel) → shop

🗣️ Ik ga naar de winkel. (I'm going to the shop.)

terugbetaling (TER-ugh-beh-tah-ling) → refund

🗣️ Ik wil graag een terugbetaling. (I would like a refund.)

pasvorm (PAS-vorm) → fit

🗣️ De pasvorm van deze trui is niet goed. (The fit of this sweater is not good.)

korting (KOR-ting) → discount

🗣️ Ik heb een kortingbon. (I have a discount coupon.)

uitverkoop (UIT-ver-koop) → clearance sale

🗣️ Deze winkel heeft uitverkoop. (This shop has a clearance sale.)

stijl (steyl) → style

🗣️ Ik hou van de stijl van deze jurk. (I like the style of this dress.)

bestellen (BEHS-tel-len) → to order

🗣️ Kan ik deze trui online bestellen? (Can I order this sweater online?)

retourneren (reh-toor-NEH-ren) → to return

🗣️ Kan ik dit product retourneren? (Can I return this product?)

aanbieding (AHN-bee-ding) → offer, sale

🗣️ Deze winkel heeft een goede aanbieding. (This shop has a good offer/sale.)

rekening (RAY-kening) → bill

🗣️ Mag ik de rekening, alstublieft? (Can I have the bill, please?)

kopen (KOH-pen) → to buy

🗣️ Ik wil een nieuwe jas kopen. (I want to buy a new coat.)

wisselgeld (WIS-sel-gheld) → change

🗣️ Kan ik wisselgeld krijgen? (Can I get some change?)

kassa (KAH-sah) → cash register

🗣️ Waar is de kassa? (Where is the cash register?)

maat (maht) → size

🗣️ Heb je deze broek ook in een grotere maat? (Do you have this pants in a larger size?)

merk (merk) → brand

🗣️ Welk merk is deze tas? (What brand is this bag?)

levering (LEH-ver-ing) → delivery

🗣️ Wanneer is de levering? (When is the delivery?)

bezorgen (beh-ZOR-ghen) → to deliver

🗣️ Wanneer wordt mijn pakket bezorgd? (When will my package be delivered?)

opruiming (oh-PRAUW-ming) → clearance, sale

🗣️ Deze winkel heeft opruiming. (This shop has a clearance/sale.)

verkopen (ver-KOH-pen) → to sell

🗣️ Deze winkel verkoopt schoenen. (This shop sells shoes.)

prijs (prays) → price

🗣️ Wat is de prijs van deze broek? (What is the price of these pants?)

klant (klahnt) → customer

🗣️ De klant heeft altijd gelijk. (The customer is always right.)

voorraad (voor-RAAD) → stock

🗣️ Hebben jullie deze schoenen nog op voorraad? (Do you still have these shoes in stock?)

ontwerper (ONT-wer-per) → designer

🗣️ Wie is de ontwerper van deze schoenen? (Who is the designer of these shoes?)

mode (MOH-duh) → fashion

🗣️ Wat is de laatste mode? (What is the latest fashion?)

klacht (klahgt) → complaint

🗣️ Ik wil graag een klacht indienen. (I would like to file a complaint.)

betalen (beh-TAH-len) → to pay

🗣️ Kan ik hier met creditcard betalen? (Can I pay with credit card here?)

omruilen (om-RUI-len) → to exchange

🗣️ Kan ik dit omruilen voor een andere maat? (Can I exchange this for a different size?)

aanpassen (AHN-pas-sen) → to adjust, to fit

🗣️ Kan ik deze broek even aanpassen? (Can I try on/adjust this pants?)

garantie (gah-RAN-tie) → guarantee, warranty

🗣️ Heb ik garantie op deze telefoon? (Do I have a guarantee/warranty on this phone?)

Learn with glot

You didn't try learning this list of vocabulary yet.

Thanks for visiting and have the bestest day! 👋